3.3 Stelling 7

DE UITDAGING
Deel 3. Over Paulus

 

Stelling 7

Rechtvaardiging en verlossing zijn voor Paulus niet hetzelfde.

Toelichting

Je kunt je afvragen of Petrus en Jakobus niet meer realiteitszin aan de dag hebben gelegd dan Paulus. De joodse bijbelgeleerde Amy-Jill Levine omschrijft in haar boek over “Jezus, de misverstane Jood” (blz. 76) het standpunt van Jakobus en Petrus als een twee-sporen-beleid: met hun eigen levenspraktijk blijven de groepen van de joden en de niet-joden in de geloofsgemeenschap afzonderlijk bestaan. Een ‘modaliteitenkerk’ als tijdelijke noodmaatregel. Paulus ging volledig voor zijn vurige visioen van één gemeente bestaande uit jood en heiden, man en vrouw, slaaf en vrije. Dat moet velen als uiterst idealistisch zo niet utopisch in de oren hebben geklonken. De diplomatieke verlegenheidsoplossing uit Jeruzalem ging op den duur dan ook ten onder aan de complexiteit van alledag.

Het nieuwe leven begint!

Maar hoe groot de verschillen vanaf het begin ook zijn geweest, voor iedereen was duidelijk dat ‘rechtvaardiging door het geloof’ voor de heidenen niet het eindpunt kon zijn. Integendeel. Door hun geloofstrouw op de God van Israël te stellen, stonden de heidenen die Christus hadden aangenomen op de drempel van een nieuw leven. Nu begon het pas! En dat het niet gemakkelijk zou worden, stond wel vast. In krijgshaftige beelden kan worden gesproken over de noodzaak om de wapenrusting van God aan te trekken. Want er moet gestreden worden! Tegen de listen van de duivel en tegen de kwade geesten in de hemelsferen (Ef. 6: 11). Paulus roept de nieuwelingen in Rome op om lijf en leden te gebruiken als wapens voor gerechtigheid (Rom. 6: 13). Laten we ons omgorden met de wapens van het licht (Rom. 13: 12). Het was de bedoeling dat de mens die door geloofstrouw recht voor God was komen staan, ook in die geloofstrouw zou blijven. Het Engels vat dat mooi in één woord samen: faithfull, vol van geloof, trouw. Zodat een mens op de dag van het oordeel zonder verschrikken voor God kan verschijnen. Want dat oordeel komt! En het zal gaan over onze werken. Waarover anders?

Voor al die verschillende mensen had Paulus, wanneer ze deel gingen uitmaken van zijn synagogen, maar één advies: blijf wie je bent. In 1 Corinthe 7: 17 schrijft Paulus zelfs dat deze regel een voorschrift is voor alle gemeenten: Blijf wat je was toen God je riep. Een jood blijft jood met alles wat daarbij hoort. Een niet-jood hoeft niet joods te worden. Die is gerechtvaardigd door zijn vertrouwen op de God van Israël. En we lezen in de brief aan Filémon dat die zijn weggelopen slaaf Onesimus weer terug moest nemen. We lezen niet dat hij zijn slaaf vrij moest laten. Paulus is geen maatschappijhervormer geweest. Dat hoefde hij ook niet. De grote omwenteling was immers nabij.

Wat eet je wel en wanneer niet?

Corinthe, resten van een Apollotempel.

Het zou zeer de moeite waard zijn om te bestuderen hoe Paulus de praktische verschillen oplost die ontstaan wanneer mensen met heel verschillende levensstijlen in één groep moeten samenkomen. We laten het bij één voorbeeld. In 1 Corinthe 10 gaat het over het vlees dat aan afgoden werd geofferd. Veel van dat vlees kwam op tafel terecht en werd gegeten. Aan die maaltijden namen joden uiteraard niet deel. Maar als niet-joodse Jezus-gelovige kon het je altijd nog gebeuren dat je voor zo’n maaltijd werd uitgenodigd. Stel dat iemand uit de Jezus-gemeente jou op zo’n moment ziet en bezwaar maakt. Maar wie van jouw broeders of zusters kán daar dan tegen zijn? Dat kan alleen maar een joods gemeentelid zijn. Paulus zegt: Laat het dan. Maar wanneer niemand naar de herkomst van het vlees vraagt, dan hoef jij, heiden, dat ook niet te doen. Je hoeft immers geen jood te worden. Het belangrijkste is dat je geen aanstoot geeft. Uit de lijst van problemen die Paulus in de eerste brief aan de Corinthiërs behandelt, blijkt dat er tal van praktische problemen moesten worden opgelost.

Twee uitgangspunten zijn leidend geweest om uit de verwarring te raken. Het eerste is de al genoemde hoofdregel die we in 1 Corinthe 7: 17 vinden en die voor alle gemeenten gold. Je blijft in de van God gegeven positie waarin was toen Hij je riep. Het tweede uitgangspunt zou een soort ethische maxime genoemd kunnen worden. Een streefpunt voor het handelen waardoor al het overige handelen ook recht en goed wordt. Het is het verbod op afgodendienst. Niet voor niets vinden we de hoogste concentratie van woorden afstammend van ‘afgod’ in de eerste brief aan de Corinthiërs. Daar gaat het nergens over rechtvaardiging door het geloof maar bijna op elke bladzijde over faithfulness. Over hoe gelovigen de geloofstrouw kunnen bewaren in de dagelijkse goede strijd van het geloof. Er zijn vele heersers en krachtige machten in hemel en op aarde. Maar het ene wat jij te doen hebt, bekeerde heiden, is je vertrouwen te stellen op de God van Israël en Hem te volgen. Zoals het is gezegd: Hoor, Israël, de Heer is onze God, Hij de Ene, de Enige (Dt. 6: 4).

 

De geboden van Noach

Volgens de eerder aangehaalde Amy-Jill Levine (blz. 77/78) is dit strikte verbod op dienst aan de afgoden als het ware het brandpunt waarin de zogenoemde Noachidische geboden samenkomen. Het jodendom heeft altijd de mogelijkheid gekend dat rechtvaardigen uit de volkerenwereld deel zullen hebben aan de wereld die komt.

Mits zij zich hielden aan een cruciaal, ethisch minimum: de zogenoemde Noachidische geboden. Dat zijn de geboden die volgens de rabbijnen deel waren van Gods verbond met Noach na de grote vloed. En omdat iedereen na de vloed van Noach stamt, gelden dus die geboden voor iedereen. Voor Israël zijn alle 613 opdrachten van de Thora bestemd. Voor de niet-joden gelden, zo wil de traditie, de zeven geboden van Noach: het verbod om te moorden, te stelen, afgoden te dienen, het verbod op seksueel immoreel gedrag, om vlees te eten van een levend dier en om de God van Israël te lasteren. Daarnaast het gébod om in elke stad rechtspraak te vestigen. Deze zeven Noachidische geboden liggen in de sfeer van de geboden die worden opgelegd aan de vreemdeling die in Israël woont (Lev. 17- 18). Logisch toch? Er moeten nu eenmaal minimale regels zijn om samen te kunnen leven met verschillende groepen.

Het lijkt erop dat de vier geboden voor niet-joden die Jakobus in Jeruzalem (Hand. 15) voorstelt als compromis, in ieder geval in aantal een reductie zijn van die zeven Noachidische geboden. Het zijn er nu nog maar vier:

  • De heidenen moeten zich onthouden van alles waar door de afgoden is bezoedeld.
  • Zij moeten zich onthouden van ontucht.
  • Zij mogen geen vlees eten waar nog bloed in zit.
  • De heidenen in de gemeenten van Jezus onthouden zich hoe dan ook van bloed.

Eén gebod: alleen Die van Israël!

Tempelberg, Jeruzalem.

Levine wijst erop dat het lijkt alsof Paulus deze vier geboden op zijn beurt weer terugbrengt tot één gebod: Het verbod van afgodendienst. Er is namelijk één terrein is waar de vier geboden uit Handelingen 15 voor de heidenen samenkomen: de tempels van de afgoden. Daar werden de maaltijden gehouden waar het vlees werd gegeten dat overschoot van het altaar. Daar vond mogelijk tempelprostitutie plaats. Daar kon niemand erop vertrouwen dat het dier volgens de regelen der kunst was geslacht. En dus kon er nog bloed in zitten. Zo luidden de vier regels voor de heidenen. Voor joden blijven alle 613 ge- en verboden van de Thora gelden. De heiden-gelovigen zullen zich aan deze vier geboden houden. Dat het compromis van Petrus en Jakobus in de loop van de geschiedenis uit het zicht van de heidenkerk is verdwenen, hoeft geen betoog.

Hoe dan ook, voor Paulus is fundamenteel voor de nieuwe levenswijze dat ‘niet-joden in Christus’ elke vorm van afgodendienst afzweren. In een wereld die vol was met goden en machten zouden zij voortaan alleen de Enige van Israël volgen. Dat is het eerste en grote gebod voor Paulus. Joodser dan dit kun je het niet krijgen. Voor iemand afkomstig uit en levend in een wereld vol goden moet het een moeilijke opgaaf zijn geweest om de levensstijl aan te nemen die bij de God van Israël hoort. De zondenlijsten in Paulus’ brieven, bijvoorbeeld in Galaten 5: 1-26, weerspiegelen wat nu ook van niet-joden werd gevraagd. In plaats van afgoderij, jaloezie, tweespalt en afgunst komen liefde, vreugde, vrede en geduld. In die g/Geest hoopte Paulus joden en niet-joden, mannen en vrouwen, slaven en vrijen ‘in Christus’ één te maken. Geloofstrouw moet blijken. Wat een grootse en meeslepende visie! Of toch een utopie?

Samenvatting

Stelling 7

Rechtvaardiging en verlossing zijn voor Paulus niet hetzelfde.

Daarmee bedoelen we:

  • Dat hun rechtvaardiging door het geloof voor niet-joden niet het eindstation van de geloofsweg is;
  • Integendeel, dat de niet-joden die nu ook willen gaan op de weg van de God van Israël, daarmee juist aan het begin van hun geloofsweg staan;
  • En dat het vanaf nu ook voor hen zal gaan om trouw en volharding op de weg van het geloofwaardig leven;
  • Het belangrijkste gebod waar ook de niet-joden zich aan moeten houden het mijden van afgodendienst is;
  • Dat dus door hun rechtvaardiging de weg van het geloof ook voor de niet-joden bepaald geen gelopen race is en het oordeel geen grapje;
  • De weg van het trouw en geloofwaardig leven begint bij de rechtvaardiging en, indien volbracht, eindigt met de verlossing;
  • Dat het daarom niet verwonderlijk is dat het grootste deel van Paulus’ brieven zich bezighoudt met praktische kwesties die te maken hebben met het samenleven van joden en niet-joden;
  • Dat de tijd om vol te houden voor Paulus slechts kort leek te zijn en dat hij zich daarom nauwelijks om geloofsafval heeft zorgen gemaakt.

Aanvullende informatie

De citaten van Amy-Jill Levine komen uit: “The misunderstood Jew, The Church and the Scandal of the Jewish Jesus”, Harper Collins. New York, 2006.

Feedback

Uw reacties worden op prijs gesteld via info@joods-christelijke-dialoog.nl.

3.1 Stelling 53.2 Stelling 63.3 Stelling 73.4 Derde geloofsgesprek